Op 25 november 2017 bekroonde de provincie Vlaams-Brabant de winnaars van de provinciale architectuurprijs huisvesting. De architectuurprijs beloont ingezonden woonprojecten die niet alleen creatief en duurzaam omgaan met de historische, economische en stedenbouwkundige context, maar tegelijk vorm geven aan het dagdagelijkse wonen. Bij de selectie voor deze architectuurprijs 2017 ging de aandacht vooral naar een vernieuwde aanpak om met schaarse ruimte om te gaan. De jury bekroonde de dorpskernversterking met 45 sociale woningen in Liedekerke door A2D architecten. Ik was lid van de jury én auteur van de publicatie die de provincie naar goede gewoonte presenteert bij de prijsuitreiking. Dit resulteerde in een publicatie die je hier kan vinden.
Hieronder een extract uit de tekst.
[...] Te velde vinden we weinig inspirerende kernversterkende projecten. Ook bij de inzendingen voor deze architectuurprijs was dit het geval.
De woorden van de Engelse criticus John Ruskin einde 19de eeuw klinken - jammer genoeg - nog steeds verrassend actueel:
“… mensen huisvesten en hen huisvesting verschaffen impliceert veel krachtigere wetgeving en het omverwerpen van gevestigde belangen die dat in de weg staan, en daarna of, in zoverre haalbaar, daarvóór, grondige hygiënische en herstelwerkzaamheden in de huizen die we hebben; en vervolgens de bouw van andere, sterke, mooie huizen in groepen van beperkte omvang, aangepast aan de waterlopen en de omringende muur, zodat er nergens een etterende en erbarmelijke voorstad bestaat, maar schone drukke straten erbinnen en open land erbuiten, met een gordel van mooie parken en boomgaarden om de muren, zodat vanuit ieders stadsgedeelte in enkele minuten lopen volkomen frisse lucht en gras en het zicht op verre horizonten te bereiken is. Dat is het uiteindelijke doel.”
Ebenezer Howard zou er zijn utopische tuinstadmodel op baseren, waarmee de stedenbouwkundige Raymond Unwin in de praktijk aan de slag ging. Tuinsteden, -dorpen en -wijken zijn sindsdien slechts mondjesmaat gerealiseerd. In Vlaanderen geraken we maar moeilijk los van het individuele bouwproject en frisse lucht en zicht op verre horizonten zijn vaak ver te zoeken.
Nochtans is al lang duidelijk
“…hoe anders de positie van de locatieplanner is wanneer hij ontwerpt voor een van deze coöperaties, dan wanneer hij een gebied indeelt dat in percelen aan individuen of speculatieve bouwmaatschappijen wordt verhuurd. In het laatste geval is zijn aandacht in eerste instantie gericht op het verdelen van de grond in duidelijk gemarkeerde, afzonderlijke percelen, waarbij enig gezamenlijk gebruik of andere complicaties worden vermeden – eigenlijk op het voor alles garanderen dat elk stuk grond absoluut wordt afgezonderd van dat van de buurman.”
Kant en klare recepten voor het hedendaagse bouwen, zoals de klassieke bouwordes of ideale stadsmodellen zoals die van Howard, zijn echter niet voorhanden voor de steeds complexere context van een voller wordend Vlaanderen. Zo wordt er duchtig geëxperimenteerd met woontypologieën die de banale appartementen overstijgen, maar in de praktijk blijkt het moeilijk om de verschillende randvoorwaarden binnen een harmonieus geheel te vatten. In stedelijke contexten elders in Vlaanderen boden stadsontwikkelingsbedrijven als het Antwerpse autonoom gemeentebedrijf AG Vespa en zijn Gentse tegenhanger sogent ondertussen een hele generatie architecten de gelegenheid om te experimenteren met kwalitatieve stadsarchitectuur. Die expertise vertaalt zich vooralsnog niet naar de dorpen. De nieuwe densere typologieën die ontwerpers voorstellen, vragen als complement soms meer open ruimte dan voorhanden is om goed te kunnen functioneren. Dat heeft dan weer te maken met de nood aan een meer integrale visie op de grotere omgeving. Ontwerpers lijken al eens te worstelen met de proporties van balustrades en verdiepingshoogtes, wil men voldoen aan een combinatie van al dan niet opgelegde kroonlijsthoogtes, bouwkosten en isolatiediktes. Kortom, met al die nadruk op vernieuwende typologieën op grotere schaal of de nadruk op veelal technische duurzaamheid wil de aandacht voor een correct vormgeven van de ruimte voor het wonen, waarbij er ook aandacht is voor huiselijkheid en poëtische aspecten, er al eens bij inschieten.
[...]
In dat licht hebben we dringend nood aan goede realisaties. Ik denk aan voorbeelden die een kader bieden als een soort nieuwe handleiding – zeg maar: een utopisch woonmodel – voor het dichter op elkaar wonen op de zakdoek die Vlaanderen groot is. Anderzijds is er nood aan het verkennen van een hedendaagse dorpsarchitectuur.
Ik wil hier dan ook een pleidooi voeren voor ontwerpend onderzoek op lokale en bovenlokale schaal, voor de opmaak van masterplannen op regionaal en dorpsniveau en voor het zoeken naar verrassende dorpsarchitectuur in het bijzonder. Dorpsarchitectuur op mensenmaat, die het duurzaamheidsdenken als evidente randvoorwaarde opneemt, maar vooral ook overstijgt. Compacte dorpsarchitectuur waar mensen aangenaam kunnen samenleven en waar ieder zijn stukje poëzie van het wonen in herkent. Want het wezen van architectuur vat je niet zomaar in regels.
Aanknopingspunten voor een kwalitatieve dorpsarchitectuur liggen vaak al voor het grijpen in het bestaande gebouwde weefsel. In Vlaams-Brabant vind je al eens eenvoudige voorbeelden van no-nonsense invullingen van oude vierkantshoeves vlakbij de kerktoren. De voor de architectuurprijs geselecteerde projecten bieden gelukkig ook heel wat inspiratie voor het nieuwe wonen. De projecten herinnerden me vaak aan historische typologieën – die ik verder toelicht – gaande van de crescent, hofjes en sociale woonutopieën als de Familistère tot het Japanse Jutaku-huis, en aan technieken in de schilderkunst zoals het glaceren. Waar het hier soms gaat om vage gelijkenissen, zijn de sterke concepten uit het verleden mogelijk wel een inspiratiebron voor het vormen van nieuwe beelden voor de ‘ideale steden en dorpen’ in de toekomst.
[...]